Je vorige boek, Als alle breinen werken, kwam twee jaar geleden uit en wordt nu al een ‘evergreen’ genoemd. Wat heeft dat boek teweeggebracht?
Het heeft heel veel mensen de taal gegeven voor iets waarvan ze niet wisten dat ze er taal voor nodig hadden. Veel mensen worstelen op het werk en weten niet waarom. Dat boek gaf ze erkenning en herkenning: dit gaat over mij en ik ben niet de enige die hiermee worstelt. Denk bijvoorbeeld aan concentratieproblemen of te weinig structuur. Ik krijg nog dagelijks mailtjes van mensen die dat vertellen: dit boek gaat over mij! Neurodivergente mensen zijn per definitie in de minderheid, maar er zit er overal wel eentje in een team. Die mensen denken dat ze alleen zijn, voelen zich niet thuis in zo’n team, terwijl ze landelijk gezien met miljoenen zijn. Minstens twintig procent van de mensen is neurodivergent.
Kreeg je ook reacties van HR-mensen en managers, zo van: dit opent mijn ogen voor de mensen in mijn team?
Ja, zeker. Mensen die zich herkenden in mijn boek, kochten het en gaven het aan hun leidinggevende. Die belden mij vervolgens: een van mijn medewerkers kwam met jouw boek en wilde daar wat mee, dus ik dacht: ik ga jou maar even bellen. Zo kwam ik ook terecht in coachingsgesprekken samen met een leidinggevende en een medewerker, en zijn we uiteindelijk met een team trainingen gaan geven voor managers, HR-mensen en recruiters. Ik zie dan heel veel kwartjes vallen. Soms zeggen mensen zelfs: ik schaam me kapot nu ik besef wat ik medewerkers heb aangedaan. Ik dacht dat ik iets heel redelijks van ze vroeg, maar nu begrijp ik dat ik iets gevraagd heb waarvoor iemand een heel hoge prijs moest betalen.
Toevallig of niet, maar onlangs verscheen het boek Samen Sterker Starten van Isolde Kolkhuis Tanke en Nore van Roekel, die de vinger op dezelfde zere plek leggen: in organisaties wordt te weinig maatwerk geleverd in de bejegening van mensen. Is neurodiversiteit een thema geworden?
Dat kan toeval zijn, maar het kan ook te maken hebben met een generatie die vragen gaat stellen. Bewijzen kan ik het niet, maar de pandemie kan hierin een rol hebben gespeeld. De pandemie was een katalysator voor neurodiversiteit. We kwamen allemaal thuis te zitten, en voor de een werkte dat prima, maar voor een ander helemaal niet. Dat heeft veel impact gehad op onze jongeren, met name op hun mentale gezondheid. Misschien speelt dat mee in de toegenomen aandacht voor dit onderwerp. Wat ook zal meespelen, is dat ik neurodiversiteit uit de medische hoek haal; ik vertaal het naar de werkvloer. Het gaat dus niet over de vraag wat ADHD of autisme precies is, maar over: we hebben anders bedrade mensen. Hoe gaan we dat laten werken op de werkvloer?
Dat tweede boek, een ‘onderwijsboek’, moést er blijkbaar ook komen.
Nou, dat boek kwam er een beetje ertussendoor. Ik had eigenlijk een heel ander boek willen schrijven, maar na alle lezingen die ik naar aanleiding van dat eerste boek in het bedrijfsleven had gegeven – en dat waren er veel – kon ik op den duur niet anders. Zoals ik al vertelde, herkenden mensen zichzelf daarin.
Nu hebben neurodivergente medewerkers vaak neurodivergente kinderen, omdat neurodiversiteit een erfelijke component heeft. Die mensen kwamen dus na afloop van zo’n lezing naar mij toe en vertelden dat hun kind op school vastliep door dezelfde problemen als waarmee zij worstelden op hun werk. Die verhalen maakten veel indruk op me. Als je zelf kinderen hebt, kun je die niet aanhoren zonder dat het je diep raakt. Verhalen over kinderen die niet meer naar school willen, die depressief zijn. Kinderen van zes jaar die aangeven niet meer te willen leven.
Toen dacht ik: ik moet vertellen hoe het ook kan, welke ouders het wel is gelukt, welke scholen meehelpen, wat nuttige tips zijn, wat leerplichtambtenaren voor je kunnen betekenen, wat docenten moeten weten. Dus toen besloot ik mijn verhalen te gaan delen. Ik heb me daarbij laten helpen door onderwijsontwikkelaars, docenten, schooldirecteuren en bestuurders om een boek te maken waarvan ik hoop dat het taal geeft voor de ouders om richting scholen te kunnen zeggen: zullen we dít niet eens proberen, want dat bestaat ook.
Is het niet vreemd dat juist de sector waar leren en ontwikkelen centraal staan, zo worstelt met neurodiversiteit?
Er zijn twee sectoren waar het stigma op neurodiversiteit hoog is, en dat zijn de zorg en het onderwijs. Ik heb een vriendin die pedagogiek geeft aan docenten. Eerst dacht ik: pedagogiek aan docenten, hoezo dan? Dat is toch hun vak! Alsof je timmerles geeft aan een timmerman. Maar het blijkt dat docenten in hun opleiding weinig horen over neurodiversiteit, zodat ze daarover ook niet meer weten dan andere mensen. En dat is in het algemeen weinig. Het is dus geen onwil, maar onwetendheid, waardoor docenten gedrag verkeerd interpreteren en dus niet handelen naar wat een leerling op dat moment echt nodig heeft om tot leren te komen.
Terwijl iedere school, zeker in het basisonderwijs, op haar website belooft dat zij elk kind laat stralen, dat ieder kind zich gezien mag weten. Maar in de praktijk komt daar weinig van terecht. In de Staat van Onderwijs 2024 staat letterlijk dat er in scholen nog te veel gehandeld wordt vanuit het gemiddelde. Dan verkopen scholen toch gebakken lucht?
Dat klopt, en daarom moest mijn boek er ook komen. Ik dacht: dit doe ik voor de kinderen; zij verdienen beter. Niemand wil uitsluiten, niemand zegt: ik ben tegen autisten. Maar we zeggen wel: autisten zijn welkom, als ze maar normaal doen. Dat geldt voor alle vormen van neurodivergentie. En nogmaals: dat is geen onwil, maar onwetendheid. Een van de deskundigen die ik in mijn boek citeer, zegt: gedrag van een kind is een vraag aan een volwassene. Als een leerkracht dat niet begrijpt, dat gedrag lastig vindt en het wil afkappen, wordt zo’n kind klemgezet en draai je diens natuurlijke nieuwsgierigheid de nek om.
Tussen nu en 2035 moeten scholen serieus werk gaan maken van de gang naar inclusief onderwijs en vervolgens zouden alle scholen ook inclusief onderwijs moeten bieden. In de tussenliggende jaren moeten vanuit het ministerie noodzakelijke voorwaarden worden gerealiseerd en (wettelijke) kaders aangepast. Wat moet ik me daarbij zoal voorstellen?
Belangrijk is onder meer het ontwikkelen van andere maatstaven om kwaliteit te meten. Ik las in het inspectierapport van de basisschool van mijn dochter dat ze daar meer aandacht moesten besteden aan uniformiteit in de verslagen die de docenten maken. Gaat mijn kind daar beter van leren? Nee! Die school wordt dus afgerekend op de verkeerde prikkels. In Als alle breinen leren noem ik het voorbeeld van een schooldirecteur die zijn leerkrachten de vrijheid geeft om lesmateriaal en activiteiten aan te passen aan het thema, de klas en individuele leerbehoeften. Met succes: de leerlingen doen het goed, ouders zijn blij. Topschool! De onderwijsinspectie heeft echter een kritisch rapport afgegeven. Deze directeur heeft een stevige herstelopdracht liggen op een aantal meetpunten waar hij echt aan zal moeten werken. Maar de vraag van OCW zou toch moeten zijn: gaan de kinderen hier beter door leren?
In je boek introduceer je het leervuurmodel. Licht dat eens toe.
Er zijn heel veel modellen en theorieën over het onderwijs, de ene nog doorwrochter dan de andere. Ik wilde het juist simpel maken. Ik wilde een boek schrijven dat mensen gemakkelijk kunnen lezen en vervolgens grip hebben op wat ze kunnen doen. Ieder kind heeft een aangeboren drang om te ontdekken en te leren. Dat noemen we het leervuur. Het is aan ons als ouders, leerkrachten en maatschappij om het leervuur in onze kinderen aan te wakkeren. Daarvoor heb ik het leervuurmodel geïntroduceerd. Dat model helpt om inzicht te krijgen in de facetten die invloed hebben op het leervuur van het kind en biedt handvatten om de juiste randvoorwaarden te scheppen en te bepalen welke aanpak het beste aansluit bij de unieke behoeften van elke leerling.
En dat zijn er vijf.
Ik had er ook tien kunnen kiezen of drie, maar met deze vijf komen we een heel eind: regulatie, informatieverwerking, sterke punten, een veilige omgeving en perspectief. Het gaat erom dat een kind zich fijn voelt, zich gezien weet en dat het weet waar de kansen liggen. Dat is de basis van het model. Centraal staat het kind dat wil leren; wij moeten de zaken daaromheen faciliteren. Dat geldt overigens voor ieder kind, niet alleen voor de anders bedrade kinderen.
Is een veilige omgeving van die vijf het belangrijkst?
Ja, want een angstig brein kan niet leren. Relatie gaat voor prestatie. Het gaat dus niet om de vraag ‘hoe krijgen we die lesstof in dat kind’, maar ‘hoe leert dit kind en hoe sluiten we daarop het beste aan’.
Stel een ouder leest jouw boek en geeft het vervolgens op de school van zijn kind af, dan hoor ik die schoolleider al denken: goed verhaal, maar ik zie tegelijkertijd zoveel belemmeringen. Regelgeving, bekostiging, personeelstekorten, leerkrachtkwaliteiten… Waar moet zo iemand beginnen?
Natuurlijk zijn die belemmeringen er, iedereen heeft het ontzettend druk, maar je kunt ook dingen doen die bijna geen geld of energie kosten. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een leerling liever niet vóór in de klas zit, maar ergens vanachter, omdat de juf zo hard praat. Ben je dan als leerkracht in staat en bereid om te horen wat dat kind zegt en daarop adequaat te reageren? Het gaat erom dat je te allen tijde luistert naar een kind. Daar zou je prima de breinhandleiding in mijn boek bij kunnen gebruiken. Die is daar speciaal voor gemaakt. We hebben zelfs een mooie visuele versie en allemaal kosteloos materiaal. Daarmee geef je kinderen taal om voor zichzelf op te komen. Hoe mooi is het als je kinderen leert dat niet iedereen op dezelfde manier bedraad is? In het Engels hebben ze daarvoor een mooie uitdrukking: het gaat vaak niet om special needs, maar om human needs. Je bent als neurodivergent kind niet speciaal. Op een basisschool op Walcheren hebben ze met grote letters op de ramen geschilderd: ‘Als je goed kijkt, zie je dat alles gekleurd is.’ Dat besef helpt om daadwerkelijk ruimte te creëren voor neurodiversiteit.
Over Bert Peene
Bert Peene werkte jarenlang als kerndocent bij IMAGO Groep, Via Vinci Academy en C-Lion, opleiders voor het onderwijs. Daarnaast voerde hij als zelfstandige opdrachten op het gebied van organisatieontwikkeling uit in profit en non-proft. Tegenwoordig werkt hij als free lance docent en schrijft hij voor diverse bladen over managementliteratuur.